Egidius Sacré, op 3 januari 1779 geboren te Appels, was onderwijzer, dichter en medeoprichter van de Appelse toneelvereniging de "Vreedlievende Rhetoristen" wier leuze luidde "Bestreden, maar niet overwonnen". Zijn toneelstuk "De onverbreekbaere liefde van Sandemier tot Dorista, benevens de onnoozele dood van Arethas, stadsvoogd van Nagra, onder den wrevelmoedigen Dunaan, Hebreër, Koning van Arabiën, met deszelfs rampzalig eynde, bewerkt door Justinus, roomsch Keyzer, en Elbanus, Koning van Mainitaniën" werd van 15 april tot 28 juli 1805 twintig keer opgevoerd door de Appelse rederijkers. Andere toneelstukken van zijn hand waarvan minstens de titel bewaard bleef zijn "Edouard II, koning van Engeland", Juliaan en Castalia" en "Het hersteld Europa, of de laetste krijgsdaden van Napoleon I, keizer der Franschen".
Sacré vergaarde echter vooral bekendheid met zijn gedichten. In 1812 kreeg hij met zijn werk over de "Veldslag van Friedlan" een eerste eervolle vermelding op een prijskamp te Gent. Zijn gedicht "de Graef Frederic de Merode" werd in 1841 opgenomen in de "Verzameling der bezonderste dichtwerken op de dood van den graef Frederic de Mérode ingezonden ten kampstryd voorgesteld door de maetschappy van dicht- en redekunde in Rumbeke, den 10 juny 1841". In het Nederduitsch letterkundig Jaarboekje van 1843 vinden we van Sacré het gedicht "Julia op het slagveld". In hun "Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen" zijn Frans De Potter en Jan Broeckaert niet lovend over dit werk, maar prijzen ze Sacré zijn pogingen om de "beoefening der vaderlandsche taal [die] deerlijk was verwaarloosd" op te waarderen. Als gelegenheidsdichter was Sacré een veelgevraagd man. Geen burgemeester of pastoor die ingehuldigd werd, geen huwelijk van belang dat in de wijde omtrek werd voltrokken of Sacré werd gevraagd de plechtigheid te bezingen. Veel van Sacré's gedichten werden gepubliceerd in de Gazet van Dendermonde en in Den Onpartijdige; "Hongersnood in België ten jare 1844", "Aelmoes verlost van de dood", "De Bloeimaand toegeëigend aen Maria", "Ave Maria", "Zamenspraek tusschen een ryk heer en een broodbidder", "Peerlala te Parijs", "Droom des dichters", "Lyktranen op het graf van den schoolopziener De Geyter",... Uit zijn werk "Oorlog" uit 1854, kort voor Sacré met blindheid werd geslagen, willen we u de volgende lijnen niet onthouden:
"...Men strydt, men kapt, men kerft, men moordt met zwaerd en dolk
Onschuldigen, die vorst noch landzaet ooit misdeden!
Gy scepterdragers! -- gy! wilt eens uw wrok bevreden,
Verspilt niet roekeloos der onderdanen bloed,
Dat ge als uw gouden kroon en ziel beschermen moet.
't Is waer, God gaf u 't zwaerd in uw vermogend' handen,
Maer slechts om door dat scherp den boozen aan te randen,
En niet om uws gelyk' door haet of wreeden moed
Te teisteren ten prys van 't dierbaer burgerbloed!
Herinnren wy wat eens de grooten Alexander,
Die 't aerdryk bukken deed voor zynen oorlogstander,
Moest hooren van een slaef, een schuimer van de zee :
* 'k Ben dief, zegt gy, o vorst, 't is u bekend alree,
Maer wist gy ook niet, eer gy toogt uit Macedonen,
Dat al die ryken, al die scepters en die kronen
Die gy veroverd hebt, aen andren hoorden toe?
't Is waer, ik roofde en stool, maer niemand nam ik 't leven,
Daer negentig miljoen zyn in den stryd gebleven,
Die gy hebt aengevoerd!... Vorst, geef getuigenis,
En zeg wie van ons twee de grootste roover is!..."
Blindheid en lamheid verhinderden Sacré niet om ook zijn twee laatste levensjaren te blijven dichten tot hij op 11 maart 1857 in zijn geboortedorp, Appels, overleed.